“Excuseer, wat vindt u van de klimaatopwarming?”, vraagt een jonge man in het centrum van Gent. Zijn belangstelling heeft meer te maken met een stevige nacht doorhalen dan met serieuze mededogen voor moeder aarde. De man gooit onophoudelijk muntjes in een parkeerautomaat, terwijl hij niet de indruk maakt dat hij zojuist een automobiel heeft geparkeerd.

Wellicht heeft zijn vraag te maken met een bijeenkomst die een paar honderd meter verderop plaatsvindt. Daar staan drieduizend Belgische kinderen op een plein. Sommigen dragen gele hesjes, anderen houden protestborden in de lucht. De meesten hebben hun wangetjes beschilderd. Ze pikken het niet langer dat volwassenen een puinzooi van de wereld maken.

Het zijn taferelen die een Dorpentripper niet vaak meemaakt. Meestal ziet hij schaapjes in een weiland, wuivend riet of charmante dorpspleinen omringd door pittoreske gebouwen. Maar hey, wie zegt dat een stad verboden gebied is voor een dorpentripper? Af en toe moet hij het lawaai van een stad ondergaan om de rust van het platteland te waarderen.

Al valt dat waarderen nog niet mee na een bezoek aan Gent. Zeker als de zon denkt dat het al mei is, geeft de stad zijn charme moeiteloos prijs. Op de terrassen langs de Leie wemelt het van de studenten, hoewel de meesten prijsbewust een pot bier en een zak chips uit de naastgelegen Albert Heijn halen en zich op een muurtje neervlijen. Ze zijn daar omringd door monumenten en middeleeuwse geveltjes.

Het is in deze bourgondische omgeving nauwelijks voor te stellen dat Gent jarenlang niet blij was met de Belgische afscheiding van Nederland. De stad heeft veel te danken aan Willem 1, een universiteitje hier, een vereniginkje daar en vooral dat kanaal dat de stad in contact met de zee bracht, heeft wonderen gedaan. Gent bleef liever oranje. Al is het nooit meer de grootste stad van Europa geworden, zoals dat in de middeleeuwen wel het geval was.

Herinneringen aan die tijd hangen in het Museum van de Schone Kunsten, helemaal aan de andere kant van het stadscentrum in het Kunstenkwartier. Daar pronkt Rubens aan de muur, Brueghel ook en noem al die klassieken maar op. Drie vrouwen zijn bovendien bezig met een minutieus werkje: ze restaureren het beroemde Lam Gods van Jan van Eijk, waarvan alle panelen straks weer in de Sint Baaf komen te hangen. In afwachting van 2020, nu al omgedoopt tot het jaar van Van Eijk.

Totaal andere relikwieën van het verleden zijn te zien in kasteel Gravensteen, ook alweer midden in de binnenstad. Komiek Wouter Deprez leidt bezoekers rond, althans zijn geluid klinkt op de audioset die bij de toegangsprijs is inbegrepen. In fraaie Vlaamse volzinnen vertelt hij over de geschiedenis van het kasteel en de stad Gent. Het maakt de gang langs martelwerktuigen, zwaarden en eindeloze trappen aantrekkelijk.

Die taal is sowieso misschien wel wat Gent en andere Vlaamse steden zo charmant maakt. Trouw aan het Nederlands zijn ze in Vlaanderen. Spuuglelijke anglofiele leenwoorden laten ze aan de noordelijke Nederlanden over, hier komen slechts woorden als gedichten of stukken proza uit de monden van de dames en heren. Zelfs als ze een bestelling op tafel neerzetten en de rekening presteren. Vrouwen vaak met een hese stem, zoals de dochter van de B&B-eigenaar, die haar vader bij het uitchecken waarneemt. Daar kan geen eeuwenoud monument of een trappistenbier tegenop.

Als zij bij het afscheid een prettige reis toewenst, weet je zeker dat een hernieuwd bezoek aan Gent bijna een vanzelfsprekendheid is. Wellicht dat we dan ‘konijnenbil met pruimen’ toch ook maar eens proberen.