Tekstschrijver Erik Driessen schrijft de komende maanden voor De Stadskoerier de rubriek ‘Het tuinpad van mijn vader’. Die strofe uit het lied van Wim Sonneveld gebruikt hij voor het beschrijven van bijzondere of juist doodnormale locaties in Genemuiden, Hasselt en Zwartsluis. De afgelopen periode maakte Driessen voor dezelfde krant (een uitgave van Brugmedia in Kampen) een rubriek over mensen die niet thuis kunnen werken. In de eerste aflevering van ‘Het Tuinpad’ gaat Driessen naar Zwartsluis waar veel jeugdherinneringen van hem liggen. Hieronder ook de tekst.
De straat die niet meer bestaat
In een tijd van woningnood buigen commissies zich over fantasierijke namen voor nieuwe straten. Stelletjes en vrijgezellen bouwen daar verder aan hun toekomst. Gek genoeg verdwijnen straten soms ook. Neem het Costersplein in de Nieuwe Sluis. Een kleine doorgang aan het Meppelerdiep die plannenmakers ergens in de jaren tachtig van de kaart veegden. Google levert nul zoekwoorden op. Het menselijk geheugen wint het voorlopig nog van de digitale herinneringen.
Aan het Costersplein stond het huisje van mijn oma Elbers. In al zijn krakkemikkigheid onvergetelijk charmant. Bij binnenkomst klonk een bel die de hele wijk vermoedelijk wakker schudde. Naast de lawaaimaker hingen nog de pijpen van opa Elbers, voormalig huisschilder die drie maanden na mijn geboorte overleed. Het is het lot van een nakomertje. De entree van het huisje was in de keuken. Opende je daar het raam, dan kon je vissen in het Meppelerdiep. In de winter zette je een keukenstoel op het ijs en maakte je de eerste krabbels op het gladde ijs.
Nadat mijn oma begin 1981 overleed, maakte de slopershamer een einde aan het huisje en het complete Costersplein. Daar staan nu nieuwbouwwoningen. Ongetwijfeld geweldig geïsoleerd, maar zonder de ziel van oma’s huisje. De grote sanering die vanaf de jaren zestig met geld van het Rijk is ingezet, vernielde sowieso veel aan de Nieuwe Sluis. Gezien de armoedige staat van veel huizen was een ander lot nauwelijks denkbaar, maar jammer is het wel.
In de geschiedenisboeken lees ik dat de Nieuwe Sluis ooit een broeinest van winkeltjes, kroegjes en ondernemingen was. Een vrijgezelle zus van mijn opa runde ook zo’n zaakje. Vaag herinner ik me dat ik daar met mijn moeder binnenstapte. Ongetwijfeld kondigden we ook die komst aan met een bel die je in Genemuiden kon horen rinkelen. Of in Hasselt, de gemeente waar de Nieuwe Sluis lang onder viel. Het was een gemeenschap op zich.
Als ik nu de afslag naar de Nieuwe Sluis neem, hobbel ik over slechte wegen door een wijk die zijn best heeft gedaan om de sporen van het verleden uit te wissen. Een enkele woning ontkwam aan de slopershamer. Zoals die prachtige huisjes bij de Staphorstersluis, die me bij elke passeerbeweging aan het onderkomen van mijn oma doen denken. Ooit worden ze ook opgeslokt door reusachtige machines die door de vooruitgang aan het werk zijn gezet. Slopen kunnen we goed in Zwartewaterland.
De geur van pijptabak stijgt op tot in mijn neus. Ik zie de glimlach van mijn oma. In gedachten laat ik die enorme bel nog een keer rinkelen. Hallo jongen.